Voordat we ingaan op de wettelijke vereisten van het verval van vakantiedagen, dienen we eerst een onderscheid te maken tussen wettelijke en bovenwettelijke vakantiedagen. Voor beide categorieën geldt namelijk een andere termijn.
Het deel van de vakantiedagen waarop de werknemer minimaal recht heeft. Dit is per jaar gelijk aan viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week. De wettelijke vakantiedagen vervallen een halfjaar (vervaltermijn) na afloop van het jaar waarin ze zijn opgebouwd.
Indien de aanspraak meer is dan viermaal de overeengekomen arbeidsduur per week, wordt dit restant aangeduid met bovenwettelijke vakantiedagen. De bovenwettelijke vakantiedagen verjaren vijf jaar (verjaringstermijn) na het jaar waarin ze zijn opgebouwd. De werknemer moet in staat worden gesteld daadwerkelijk vakantie op te nemen, anders mogen de vakantiedagen niet vervallen.
Het verschil tussen de vervaltermijn en de verjaringstermijn is dat een vervaltermijn 'vast' staat, terwijl een verjaringstermijn kan worden verlengd (door zogenoemde 'stuiting'). De werknemer moet in dat geval vóór het einde van de verjaringstermijn schriftelijk laten weten dat hij zijn recht op de bovenwettelijke dagen wil behouden. Vanaf dat moment begint de verjaringstermijn opnieuw te lopen.
Wijs uw werknemers op het opnemen van de wettelijke vakantiedagen, zodat deze dagen nog voor 1 juli a.s. opgenomen kunnen worden.
nan
© 2024 HLB Nannen | Cookie statement | Privacy statement | Algemene voorwaarden | KVK 01140751 | BTW NL0033 79 760 B01