Op 29 maart 2021 is een internetconsultatie gestart met betrekking tot een conceptwetsvoorstel over de open cv en het open fonds voor gemene rekening (OFGR).
Voorgesteld wordt om alle bestaande open cv’s met ingang van 1 januari 2022 als fiscaal transparant aan te merken. Alle vennoten worden vanaf dat moment rechtstreeks voor hun eigen aandeel in de open cv in de belastingheffing van box 3 betrokken. Voorafgaand aan deze (fictieve) overdracht zal vennootschapsbelasting moeten worden afgerekend over de stille en fiscale reserves van de open cv. Bovendien zullen de commanditaire vennoten die onder de inkomstenbelasting vallen 26,9% inkomstenbelasting moeten afrekenen over de meerwaarde van hun aandeel in de open cv.
Het voorstel voorziet in een overgangsregeling waarbij de fiscale claims, onder voorwaarden, kunnen worden doorgeschoven of in 10 jaar gespreid renteloos kunnen worden afbetaald.
Het (open) fonds voor gemene rekening blijft bestaan naast de fiscaal transparante (besloten) variant, maar de vereisten voor de vennootschapsbelastingplicht veranderen. Er zal alleen nog sprake zijn van een open fonds:
of
Een fonds voor gemene rekening dat dus wordt gebruikt voor het beheer van vermogen ten behoeve van een groep familieleden. Zal op grond van het wetsvoorstel per definitie een besloten fonds en daarmee fiscaal transparant worden. Dit betekent dat de bezittingen en schulden rechtstreeks worden toegerekend aan de participanten. Ook hier zal inwerkingtreding van de wet dus leiden tot het vervallen van de vennootschapsbelastingplicht. De participaties worden geacht te zijn vervreemd met afrekening van vennootschapsbelasting en de inkomstenbelasting (box 2) over de meerwaarde als gevolg. Het consultatiewetsvoorstel voorziet niet in overgangsrecht voor bestaande OFGR’s. Dit zou betekenen dat per 1 januari 2022 het OFGR in familiesituaties mogelijk fiscaal transparant wordt, met alle fiscale gevolgen van dien.
Wij merken op dat het voorstel zich nog in de consultatiefase bevindt. Inmiddels is er vanuit meerdere kanten kritiek geuit op de voorgenomen plannen met name vanwege het ontbreken van een overgangsregeling voor de OFGR. Het voorstel zal nog moeten worden ingediend bij de Tweede Kamer.
Voor bestaande en/of nog op te richten open cv’s en OFGR’s, is het echter wel van belang om op de hoogte zijn van deze aangekondigde plannen. Wij houden deze ontwikkelingen in de gaten en blijven u hierover informeren.
Wilt u hierover van gedachten wisselen, neemt u dan gerust contact met ons op.
nan
Het is niet ongebruikelijk dat een aanmerkelijkbelanghouder (ab-houder) van zijn vennootschap geld leent. Lenen betekent dat de aandeelhouder met de vennootschap afspraken maakt over het aflossen van het bedrag. Wil een aandeelhouder het geld houden, dan zal de vennootschap dividend moeten uitkeren. De aandeelhouder is hierover dividendbelasting en inkomstenbelasting verschuldigd.
De dividendbelasting bedraagt 15%. Het tarief voor de inkomstenbelasting in box 2 bedraagt momenteel 26,90%, waarbij de dividendbelasting als voorheffing wordt meegenomen. Effectief is de heffing dus 26,90%. Volgens de wetgever lenen sommige ab-houders heel veel geld van hun vennootschap waarbij geen afspraken over aflossing worden gemaakt of waarbij de gemaakte afspraken niet worden nagekomen. De wetgever meent dat deze leningen feitelijk dividenduitkeringen zijn, waarover belastingheffing zou moeten plaatsvinden, maar hierdoor wordt uitgesteld. Om die reden is de ‘Wet Excessief lenen bij eigen vennootschap’ in het leven geroepen.
Vanaf 1 januari 2023 wordt op basis van deze wet een fictieve winstuitdeling in aanmerking genomen wanneer de gezamenlijke schulden van de ab-houder en zijn partner aan de eigen vennootschap meer bedragen dan € 500.000. Deze fictieve winstuitdeling is voor de inkomstenbelasting belast in box 2.
Drempel: € 500.000
Als gevolg van deze wet gaan ab-houders in box 2 inkomstenbelastingheffing betalen voor zover zij op de jaarlijkse peildatum meer dan € 500.000 lenen van hun vennootschap. De eerste peildatum is 31 december 2023.
Een uitzondering is gemaakt voor de lening die verband houdt met de eigen woning. Deze wordt niet tot de € 500.000 gerekend. Is deze schuld aangegaan na 31 december 2022, dan moet hiervoor wel een hypotheekrecht zijn gevestigd ten behoeve van de vennootschap. Dit recht wordt gevestigd door hiervoor bij een notaris een notariële akte te laten opmaken welke wordt ingeschreven in het Kadaster.
De schulden van de ab-houder en zijn partner worden samengeteld voor de grens van € 500.000. Tevens tellen schulden van kinderen van de ab-houder van de vennootschap mee. Hierbij geldt wel voor ieder kind een drempel van € 500.000. Dit betekent dus dat slechts het meerdere per kind wordt meegeteld voor de heffing bij de ab-houder.
De overdracht van een bedrijf aan een kind tijdens het leven van de ouder kan op verschillende wijzen plaatsvinden. Hoewel er faciliteiten zijn in de inkomsten- en schenkbelasting die een schenking van aandelen in een vennootschap fiscaal voordelig maken, kan de ouder het wenselijk vinden als het kind voor (een deel van) de aandelen een vergoeding betaalt.
Soms is dit zelfs noodzakelijk als de ouder dient te zorgen voor zijn of haar oude dag of als er bijvoorbeeld meerdere kinderen zijn. Alleen op die manier heeft de ouder genoeg middelen beschikbaar om zelf van te leven of ook de andere kinderen een bedrag te schenken of voor hen voldoende vermogen achter te laten.
Bij een groot deel van dit soort overnames, kan het kind de prijs voor de aandelen niet in één keer betalen. In dat geval kan er een vordering van de holdingvennootschap van de ouder op het kind ontstaan. Op dit moment bestaan deze vorderingen van vennootschappen van ouders op kinderen al. Deze vorderingen zullen vanaf 2023 ook onder de Wet Excessief lenen vallen. Voor bestaande leningen als deze, wordt in de wet geen uitzondering gemaakt. De ouder krijgt dus in 2023 te maken met extra belastingheffing.
Aangezien voor kinderen een eigen drempel van € 500.000 geldt, is het belangrijk nu al te bekijken of het kind de komende jaren zo veel kan aflossen dat de lening vanaf 2023 maximaal € 500.000 is.
Als een DGA/ondernemer succesvol is bouwt hij/zij vermogen op. Dit vermogen zit in praktijk veelal in de onderneming en/of de eigen woning.
Een nieuwe regeling als de Wet Excessief lenen heeft dus gevolgen voor meer situaties dan je denkt.
Enkel de eigen woning krijgt een speciale behandeling. Deze regeling treft niet alleen de aandeelhouders die volgens de wetgever bewust danwel onbewust belasting uitstellen, maar treft ook ondernemers die de afgelopen jaren een bedrijfsoverdracht in gang hebben gezet. Zij hebben bij de haalbaarheid van hun plannen nooit rekening gehouden met de belastingheffing die nu ineens opkomt. Dit maakt deze wet zeer onaangenaam. Vooralsnog heeft de wetgever alle kritiek van de hand gewezen. Het is zeker dat de wet er gaat komen. Het is nu dus zaak dat de ondernemers die getroffen zullen worden, snel in kaart brengen wat de negatieve gevolgen zullen zijn en hoe deze voorkomen of zoveel mogelijk beperkt kunnen worden. Onze specialisten adviseren u graag.
nan
Het besluit om accountant te worden was een geleidelijk proces. Rekenen ging me op de basisschool al goed af en op de middelbare school ontdekte ik door economie dat getallen een dieper achterliggend verhaal vertellen. Dit heeft mijn interesse voor het vak gewekt.
Dat heeft twee kanten: Hoe zorg ik dat de getallen het best de achterliggende werkelijkheid van het bedrijf weerspiegelen, en hoe gebruik ik de getallen om de klant te adviseren in zijn bedrijfsvoering?
Het is een eer om aan de maatschappij te kunnen beloven dat ik mijn beroep zal uitoefenen in het algemeen belang. En een bekroning op bijna twintig jaar studie. Door (privé)omstandigheden heb ik meerdere keren mijn studie op een lager pitje moeten zetten, maar ik heb altijd doorgezet.
Ik werk bijna twaalf jaar bij HLB Nannen Accountants en Adviseurs in Emmen, waar ik me op mijn eigen manier als professional kon ontwikkelen. Ik werk zowel in de controlepraktijk als controleleider als in de samenstelpraktijk als relatiebeheerder.
HLB Nannen is een relatief klein regionaal accountantskantoor, maar door onze aansluiting bij HLB International hebben we ook grote internationale opdrachten.
Dat maakt het werk erg afwisselend: het ene moment ben je bezig met een groepscontrole van een internationaal concern en doe je dossierreviews in het buitenland, het andere moment adviseer je de winkelier om de hoek of het verstandig is om een nieuwe machine van een paar duizend euro aan te schaffen.
Ik ben breed geïnteresseerd en heb daarom (nog) geen specialisatie.
“Het ene moment controleer je een internationaal concern, het andere moment adviseer je de winkelier om de hoek.”
De ontwikkelingen met betrekking tot de wettelijke controles en de gevolgen daarvan voor kleinere accountantskantoren houden me bezig. Met name de gedachte dat jaarrekeningcontroles alleen van de gewenste kwaliteit kunnen zijn bij een bepaald minimum aan controle-opdrachten. Ik denk dat het doorvoeren van een bepaald minimum aan controle-opdrachten nog grote gevolgen kan hebben voor de marktverhoudingen, werkgelegenheid en personeelskrapte binnen de accountancysector.
Ik ben 38 jaar, gelukkig getrouwd en trotse vader van drie kinderen in de leeftijd van 9 maanden tot 10 jaar.
Omdat mijn studie zo lang heeft geduurd, heb ik nog niet verder gekeken. Eerst ga ik genieten van het leven zonder studiedruk en dingen doen die al geruime tijd zijn blijven liggen. Ik kan niet lang stilzitten, dus ik verwacht te zijner tijd weer studie of iets soortgelijks op te pakken. Wellicht dan wel een specialisatie?
Het kabinet stimuleert bedrijven om investeringen te doen met een nieuwe investeringskorting: de Baangerelateerde Investeringskorting (BIK). Deze tijdelijke regeling zorgt ervoor dat bedrijven ook in deze roerige tijden blijven investeren.
De BIK is erop gericht om ondernemers te laten investeren in nieuwe bedrijfsmiddelen. De ondernemingen kunnen zowel onder de inkomstenbelasting als de vennootschapsbelasting vallen, mits zij werkgever zijn.
De BIK is vormgegeven als een korting op de af te dragen loonheffingen, zodat deze faciliteit alleen te gelde kan worden gemaakt als er voldoende loonheffingen worden afgedragen. Zonder personeel kan de BIK niet worden gebruikt.
De BIK geldt alleen voor de investeringen in nieuwe bedrijfsmiddelen; investeringen in reeds gebruikte bedrijfsmiddelen zijn uitgesloten voor de BIK. Een aantal soorten bedrijfsmiddelen kwalificeert niet voor de BIK. Dit betreft onder andere investeringen in personenauto’s, bedrijfsmiddelen die hoofdzakelijk zijn bestemd voor de verhuur, grond en woningen.
De onderneming dient de BIK-investeringsverplichting te zijn aangegaan vanaf 1 oktober 2020. De bedrijfsmiddelen moeten volledig betaald worden in de periode van 1 januari 2021 tot en met 31 december 2022. Investeringen uit het 4e kwartaal 2020 komen alleen in aanmerking voor de BIK indien er in 2021 of 2022 nog een (deel)betaling plaats vindt. Per bedrijfsmiddel dient de kostprijs ten minste € 1.500 te bedragen en op jaarbasis dienen de investeringen in deze bedrijfsmiddelen minimaal € 20.000 te bedragen. Indien u de omzetbelasting op de investering kunt verrekenen, zijn de voorgenoemde bedragen exclusief omzetbelasting. Zo niet, dan zijn de bedragen inclusief omzetbelasting. Bovendien moet het bedrijfsmiddel binnen 6 maanden na de laatste betaling in gebruik zijn genomen.
De omvang van de BIK, dus de korting op de af te dragen loonheffingen, bedraagt in 2021 3,9% voor investeringen tot en met € 5.000.000. Voor bedragen daarboven bedraagt deze 1,8%. De omvang van BIK voor 2022 hangt af van de omvang van het gebruik van de regeling in het jaar 2021. De wetgever heeft een budget van in totaal 4 miljard euro voor de jaren 2021 en 2022.
Voorbeeld:
Bij een totaal aan kwalificerende BIK-investeringen in 2021 van € 250.000 bedraagt de korting op de af te dragen loonheffingen € 9.750. Daarnaast kan hierop de investeringsaftrek van toepassing zijn.
Om de BIK te kunnen verzilveren dient de onderneming een aanvraag te doen bij de Rijksdienst voor Ondernemend Nederland (RVO). Op basis van de aanvraag wordt door RVO een BIK-verklaring afgegeven. Deze BIK-verklaring vermeldt hoeveel de korting op de af te dragen loonheffingen bedraagt.
Voor het jaar 2021 kan (pas) vanaf 1 september 2021 de aanvraag bij RVO worden ingediend. Binnen 12 weken behoort RVO de BIK-verklaring af te geven, zodat naar verwachting de korting kan worden verrekend in de aangiften loonheffingen over november 2021 en december 2021. Indien deze aangiften te weinig ruimte bieden om de BIK volledig te kunnen verrekenen, kunnen de loonaangiften van eerdere maanden worden gecorrigeerd. De BIK kan per saldo niet meer bedragen dan de af te dragen loonheffingen in een jaar.
Tip: maak een overzicht van uw BIK-investeringen 2021 en dien zo spoedig mogelijk na 1 september 2021 de aanvraag bij RVO in.
De datum van de BIK-verklaring bepaalt in welk jaar de korting op de afdracht loonheffingen moet plaats vinden. Indien u de aanvraag over 2021 eind december 2021 indient, wordt de BIK verklaring afgegeven in 2022 en wordt het voordeel genoten in de vorm van een afdrachtsvermindering in 2022.
Per kalenderjaar mag een onderneming ieder kwartaal een aanvraag indienen als er in dat kwartaal een totale investering heeft plaats gevonden van ten minste € 20.000 (bestaande uit investeringen van ten minste € 1.500 per stuk).
Let op! De onderneming moet op eigen initiatief een correctie van de BIK-verklaring indienen als blijkt dat het bedrijfsmiddel niet binnen 6 maanden na de laatste betaling in gebruik is genomen. De wetgeving bevat (vooralsnog) geen BIK-correctie indien het bedrijfsmiddel in gebruik is genomen en in de komende jaren weer wordt verkocht.
Voor de situatie van fiscale eenheid vennootschapsbelasting heeft de Nederlandse overheid een verzoek ingediend bij de Europese Commissie. De wens van de wetgever is om bij de fiscale eenheid de investeringen van alle vennootschappen gezamenlijk in aanmerking te nemen, ongeacht of die vennootschap zelf werknemers in loondienst heeft. De werkgever met voldoende afdracht loonheffingen claimt vervolgens de BIK voor alle vennootschappen die tot de fiscale eenheid behoren. Of de Europese Commissie dit toestaat is op dit moment (medio maart 2021) nog niet bekend.
Wij verwachten u hierover binnenkort meer duidelijkheid te kunnen verschaffen.
nan
Voor een eigenwoninglening geldt dat de rente alleen aftrekbaar is als de lening in maximaal 30 jaar volledig en ten minste annuïtair wordt afgelost. Naast de aflossingseis geldt de voorwaarde dat de lening is aangegaan ter verwerving, onderhoud of verbetering van de eigen woning.
Deze regels gelden in principe voor elke lening die vanaf 1 januari 2013 is afgesloten. Het kan echter zijn dat een lening afgesloten op of na 1 januari 2013 onder overgangsregels valt. Er gelden dan geen aflossingseisen.
De aflossingsverplichtingen moeten bij het aangaan van de lening in de leenovereenkomst zijn overeengekomen en ook worden nageleefd. Als op een lening te weinig wordt afgelost, is de rente op die lening in principe niet meer aftrekbaar. Gelukkig is het mogelijk om, onder voorwaarden, een tijdelijke achterstand in aflossingen te herstellen of een nieuw aflossingsschema af te spreken. Als tijdig aan deze herstelmogelijkheden wordt voldaan, blijft de renteaftrek behouden. Wordt niet tijdig aan deze herstelmogelijkheden voldaan, dan gaat de renteaftrek op dat moment verloren.
Tip! Het verlies aan renteaftrek is niet definitief. Als u de aflossingsachterstand die aanwezig was op het moment van verlies van de renteaftrek weer inhaalt, is de rente vanaf dat moment weer aftrekbaar
Kunt u vanwege de coronacrisis tijdelijk uw hypotheek niet betalen, dan mag uw geldverstrekker u een betaalpauze geven. In die periode hoeft u geen (of minder) rente en aflossing te betalen voor uw eigenwoningschuld. U kunt een betaalpauze afspreken tot en met 30 juni 2021. Het kabinet heeft besloten dat de aftrek van uw hypotheekrente door een betaalpauze onder voorwaarden niet verloren hoeft te gaan. Deze voorwaarden zijn als volgt;
Let op! Om te bepalen of er sprake is van een terugval, vergelijkt u uw arbeidsinkomen uit de hierboven gekozen periode met een kwart van uw arbeidsinkomen in 2019. Of met uw arbeidsinkomen in de periode van 1 januari 2020 tot en met 31 maart 2020.
Een betaalpauze kan tot gevolg hebben dat uw voorlopige aanslag over 2021 of 2022 te laag uitvalt, omdat u minder of geen hypotheekrente kunt aftrekken. U dient uw voorlopige aanslag zelf aan te passen. Door de verminderde renteaftrek valt uw inkomen waarschijnlijk hoger uit. Dit kan ook gevolgen hebben voor eventuele toeslagen. U dient de hoogte van uw toeslagen ook zelf aan te passen.
Vanaf 2014 is de maximale renteaftrek van de hypothecaire lening jaarlijks verlaagd. Voor 2021 betekent dit dat de rente die aftrekbaar is in de hoogste belastingschijf niet meer tegen 49,5%, maar tegen maximaal 43% aftrekbaar is. Deze aftrekbeperking geldt zowel voor leningen die afgesloten zijn na 1 januari 2013 als voor leningen die voor die datum zijn afgesloten.
Let op! De aftrek van de hypotheekrente wordt verder verlaagd in etappes van 3%-punt per jaar naar uiteindelijk 37,05% in 2023.
Voor een oude eigenwoninglening hoeft u niet aan de aflossingseis te voldoen. Een oude eigenwoninglening is een lening die u op 31 december 2012 voor uw eigen woning had (hoofdregel). In een aantal uitzonderingsgevallen wordt ook een lening die na 31 december 2012 is afgesloten (gedeeltelijk) aangemerkt als een oude eigenwoninglening.
Uw lening blijft aangemerkt als een oude eigenwoninglening als u deze (gedeeltelijk) oversluit, bijvoorbeeld bij het aflopen van uw rentevaste periode of bij de aankoop van een nieuwe woning. Leent u echter een hoger bedrag, dan wordt het extra bedrag aangemerkt als nieuwe eigenwoninglening en is de rente hierover alleen aftrekbaar als aan de aflossingseisen wordt voldaan.
Vanaf 1 januari 2013 is het niet meer mogelijk om een nieuwe spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct eigen woning af te sluiten. Heeft u een spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct gekoppeld aan de oude eigenwoninglening, dan wijzigt er niets. Deze blijft vrijgesteld in box 1. Een gekoppeld spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct volgt het overgangsrecht dat geldt voor de oude eigenwoninglening: is uw in 2013 afgesloten lening aan te merken als een oude eigenwoninglening, dan was het ook nog mogelijk om hier in 2013 een spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct aan te koppelen.
Tip! In beginsel kunt u vanaf 1 april 2017 vrij gebruikmaken van de vrijstelling voor uw spaar-, verzekerings- of beleggingsproduct. Afkoop is over het algemeen financieel niet aantrekkelijk.
Nu de rente op een spaarrekening nagenoeg nihil is, kan de vraag opkomen of extra aflossen misschien raadzaam is. Aflossen heeft verschillende fiscale en financiële gevolgen, zoals;
Let op! Of het raadzaam is om af te lossen op uw hypothecaire lening, is volledig afhankelijk van uw persoonlijke omstandigheden. Mogelijk heeft u uw spaargeld op een later moment voor andere doeleinden nodig. Gebruikt u uw spaargeld om af te lossen, dan zit dit geld echter ‘vast’ in uw woning en kunt u dit alleen weer vrij besteedbaar krijgen door verkoop van de woning of het afsluiten van een nieuwe lening. Bedenk daarbij dat het niet altijd zal meevallen om een nieuwe lening af te sluiten en dat bovendien de rente die u op deze lening betaalt dan niet meer aftrekbaar is in box 1. Laat u daarom goed adviseren over uw persoonlijke situatie.
nan
Als de verkoopopbrengst van uw eigen woning onvoldoende is om uw eigenwoningschuld en de verkoopkosten te dekken, blijft u zitten met een restschuld. Als deze restschuld is ontstaan in de periode van 29 oktober 2012 tot en met 31 december 2017, mag u de rente over deze restschuld gedurende vijftien jaar na het ontstaan van de restschuld in aftrek brengen in box 1.
Let op! Restschuld onstaan vóór 29 oktober 2012 komt niet voor renteaftrek in aanmerking. Voor het ontstaan van de restschuld is het moment van vervreemding (veelal het moment van juridische levering) bepalend.
U kunt onder voorwaarden ook uw te koop staande lege of gekochte lege eigen woning onder de eigenwoningregeling houden en de rente op de bijbehorende leningen in aftrek blijven brengen. De termijn voor deze verhuisregelingen bedraagt maximaal drie jaar, na het jaar waarin u de oude woning heeft verlaten. Voor uw woning die vanaf 2018 leeg te koop staat of voor uw woning die u vanaf 2018 kocht en die in 2021 nog leegstaat of in aanbouw is, heeft u daarom tot en met 31 december 2021 nog renteaftrek.
Rentemiddeling biedt een mogelijkheid om tegen een lagere hypotheekrente te lenen zonder dat ineens de boeterente vanwege vervroegd aflossen betaald hoeft te worden. Bij rentemiddeling wordt de boeterente namelijk niet ineens verschuldigd, maar uitgesmeerd over de nieuwe rentevaste periode. Hiermee wordt een lagere hypotheekrente ineens bereikbaar voor een veel grotere groep. De boeterente bij rentemiddeling is eveneens aftrekbaar. Naast de boeterente kan het rentepercentage ook verhoogd worden met andere opslagen die geen verband houden met de boeterente. Bijvoorbeeld een opslag voor het risico van vroegtijdig aflossen van de hypotheekschuld. Deze andere opslagen, boven op de hypotheekrente en de boeterente, mogen in totaal niet hoger zijn dan 0,2%. In dat geval is er ook sprake van renteaftrek voor de andere opslagen.
Tip! Onderzoek of in uw situatie rentemiddeling een mogelijkheid is.
Vanaf 2017 kan gebruik worden gemaakt van een verhoogde schenkingsvrijstelling voor de eenmalige schenking voor een eigen woning. De vrijstelling bedraagt in 2021 € 105.302. Het is ook mogelijk om de schenking te spreiden over drie achtereenvolgende jaren. Bij aflossing van de eigenwoningschuld met de schenking kan zo mogelijk boeterente (deels) voorkomen worden.
Let op! De beperking dat de schenking moet zijn gedaan van ouder aan kind geldt niet voor deze schenkingsvrijstelling. De begunstigde moet echter wel tussen de 18 en 40 jaar oud zijn.
Vanaf 1 januari 2021 is er een eenmalige vrijstelling van overdrachtsbelasting voor jongeren tussen 18 en 35 jaar die een eigen woning kopen en deze zelf gaan bewonen. De vrijstelling wordt vanaf 1 april 2021 beperkt tot woningen met een waarde van maximaal € 400.000. De vrijstelling geldt ook voor jongeren die al een woning bezitten en vóór hun 35ste een andere woning kopen. Op deze manier wordt bereikt dat men één keer van de vrijstelling kan genieten. De overdrachtsbelasting voor degene die niet voor de vrijstelling in aanmerking komt, blijft 2%.
Let op! Bij aanschaf van vakantiewoningen en woningen ter belegging of voor de verhuur betaalt u vanaf 1 januari 2021 8% overdrachtsbelasting.
Bij het Nationaal Energiebespaarfonds kunt u tegen een aantrekkelijke rente een lening afsluiten om uw woning energiezuiniger te maken. Het bedrag van de lening moet liggen tussen de € 2.500 en € 25.000 en de looptijd bedraagt zeven, tien, vijftien of twintig jaar. De lening mag alleen gebruikt worden voor energiebesparende maatregelen.
De btw op zonnepanelen die u op uw woning legt, kunt u terugvragen bij de Belastingdienst.
Is uw woning ouder dan twee jaar, dan bedraagt het btw-tarief voor schilderen, stukadoren en het aanbrengen van isolatiemateriaal geen 21%, maar slechts 9%.
nan
Er bestaat geen wettelijke definitie van een fiets. Voor de loonbelasting telt daarom als fiets wat in het gewone spraakgebruik als fiets wordt gezien, inclusief de elektrische fiets of e-bike. Door een wettelijke uitbreiding van het begrip ‘fiets’ in de loon- en inkomstenbelasting valt de speed-pedelec eveneens onder de term fiets.
Voor de bijtelling van de fiets van de zaak geldt een forfait van 7% van de consumentenadviesprijs als de werkgever ‘ook voor privégebruik’ een fiets ter beschikking stelt aan de werknemer. Het gaat dan om een fiets die eigendom blijft van de werkgever of die door de werkgever wordt geleaset. Als de werknemer deze fiets gebruikt voor zijn woon-werkverkeer of voor zakelijke ritten, kan er voor die ritten geen sprake meer zijn van een onbelaste reiskostenvergoeding. De werknemer gebruikt dan immers voor deze ritten geen privévervoermiddel.
Het komt ook voor dat de werkgever een fiets aan de werknemer verstrekt of de kosten van een privéfiets vergoedt. In dat geval is de fiets eigendom van de werknemer. De verstrekking of vergoeding is dan belast loon. Voor zover er nog ‘vrije ruimte’ beschikbaar is binnen de werkkostenregeling, kan de fiets belastingvrij verstrekt worden. Is die ruimte er niet meer, dan geldt een eindheffing van 80%, maar de fiets kan dan ook als belast bruto loon verwerkt worden.
De forfaitaire bijtelling voor privégebruik geldt niet als de fiets verstrekt wordt of als de kosten van een privéfiets vergoed worden. De werknemer gebruikt dan immers zijn eigen fiets voor de zakelijke ritten en het woon-werkverkeer. Hiervoor is een onbelaste reiskostenvergoeding van € 0,19 per kilometer wél mogelijk.
Ook als de werkgever een fiets ter beschikking stelt, kunnen werkgever en werknemer samen kiezen voor een cafetariaregeling. De werknemer levert dan brutoloon in en krijgt in ruil daarvoor de fiets ter beschikking gesteld. Fiscaal levert dat een besparing op, omdat de werknemer voor de fiets slechts belast wordt voor het bedrag van het forfait van 7%. Voor een cafetariaregeling gelden specifieke eisen, met name voor het realiteitsgehalte ervan.
Tip! In tegenstelling tot de bijtelling voor privégebruik van een auto van de zaak, kan de werkgever de bijtelling voor de fiets onder de werkkostenregeling laten vallen. Dat kan voordelig zijn als er nog ‘vrije ruimte’ beschikbaar is die nog niet is ingevuld met andere secundaire arbeidsvoorwaarden. De medewerker krijgt dan op zijn loonstrook geen inhouding meer voor de loonheffing over de bijtelling van zijn fiets.
De forfaitaire bijtelling is niet van toepassing als de werknemer de fiets alleen voor zakelijke ritten gebruikt en dus niet mee naar huis neemt. Maar wordt de fiets ook voor woon-werkverkeer gebruikt, dan geldt er een wettelijke fictie: de fiets wordt geacht ‘ook voor privédoeleinden ter beschikking te zijn gesteld indien de fiets ook voor woon-werkverkeer ter beschikking is gesteld’. Of de fiets ook daadwerkelijk privé wordt gebruikt, is voor deze regeling niet belangrijk. Anders dan bij een auto kan er bij gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer dus geen ‘tegenbewijsregeling’ (rittenregistratie) gebruikt worden om aannemelijk te maken dat de fiets niet privé wordt gebruikt.
Wat de waarde betreft waarover de bijtelling van 7% wordt berekend, geldt als uitgangspunt de in Nederland door de fabrikant of importeur publiek kenbaar gemaakte consumentenadviesprijs. Als er voor de fiets geen consumentenadviesprijs bekend is, moet de consumentenadviesprijs van de meest vergelijkbare fiets gehanteerd worden. Deze waarde geldt zowel voor een nieuwe fiets als voor een gebruikte fiets.
Voor gebruikte fietsen zal het niet altijd makkelijk zijn om de oorspronkelijke consumentenadviesprijs te achterhalen. De gezamenlijke fietsimporteurs en fabrikanten hebben daarom via de Stichting Digitaal Samenwerken Tweewielerbranche een online tool beschikbaar gesteld op de website.
Naast het effect op de loonbelasting kan de mate van gebruik voor woon-werkverkeer indirect ook van belang zijn voor de btw-aftrek op de fiets. De btw op de aankoop of de leasetermijnen is tot maximaal € 130 aftrekbaar als aan de volgende voorwaarden wordt voldaan;
Aan deze aftrek zijn in het BUA (Besluit uitsluiting aftrek omzetbelasting) wel voorwaarden verbonden. Praktisch bezien betekent dit dus bijvoorbeeld géén btw-aftrek als de medewerker naast de fiets ook een auto van de zaak heeft, maar bijvoorbeeld wel btw-aftrek als de medewerker alle dagen per fiets reist en geen reiskostenvergoeding meer krijgt.
De bijtelling voor het privégebruik van de ter beschikking gestelde fiets van de zaak betreft het bedrag dat bij de werknemer wordt belast voor het privé kunnen gebruiken van de fiets. Feitelijk gaat het daarbij om vaststelling van het loon in natura. Voor zover de werknemer zelf de kosten van die fiets betaalt in de vorm van een vergoeding voor privégebruik, is er geen sprake van een belast voordeel en daarom ook niet van fiscaal loon in natura. In de wet is het zo geregeld dat de bijtelling belast wordt ‘voor zover het uitgaat boven de vergoeding die de werknemer voor het gebruik voor privédoeleinden is verschuldigd’.
Tip! Belangrijk is dan wel dat de werkgever de bijdrage van de werknemer juridisch en administratief de vorm geeft van een vergoeding voor privégebruik en dat dit administratief via de loonstrook wordt verwerkt.
Betaalt de werknemer een eigen bijdrage voor de ter beschikking gestelde fiets, dan is die bijdrage belast met btw. Voor de btw-aftrek van maximaal € 130 moet vervolgens worden beoordeeld of de inkoopprijs minus de eigen bijdrage hoger of lager is dan € 749 inclusief btw. Als het saldo niet hoger is dan € 749 inclusief btw, komt de voor de inkoop/lease van de fiets aan de ondernemer in rekening gebrachte btw volledig voor aftrek in aanmerking.
Als de inkoopprijs of het totaal van de leasetermijnen na aftrek van de eigen bijdrage van de werknemer hoger is dan € 749 inclusief btw, is de aftrek van btw uitgesloten voor het bedrag dat uitkomt boven € 749.
Op specifieke fietsen kan de milieu-investeringsaftrek (MIA) van toepassing zijn. Volgens code F3119 van de milieulijst van 2021 komt de elektrische bakfiets in aanmerking voor 36% MIA en voor 75% willekeurige afschrijving als deze wordt gebruikt voor het bezorgen van postpakketten of boodschappen of het gescheiden inzamelen van bedrijfsafval. Het gaat daarbij om een bakfiets ‘voorzien van ten minste drie wielen, een voorziening voor het vervoeren van ladingen en elektrische trapondersteuning, waarbij de aanschaf per bakfiets ten minste € 3.000 bedraagt’. De MIA geldt dan ook voor een eventuele aanhangwagen, wisselaccu en oplaadstation.
Daarnaast komt in 2021 de elektrische brom- of snorfiets voor de helft van de investering in aanmerking voor 13,5% MIA en voor 75% willekeurige afschrijving. Onder deze regeling vallen blijkens de omschrijving bij deze post (B3118) ook de eerdergenoemde speed-pedelecs.
Tip! Om voor MIA en willekeurige afschrijving in aanmerking te komen, moet de investering binnen drie maanden na het aangaan van de verplichting(en) zijn aangemeld bij de RVO.
nan
Wanneer het overlijden van een van de echtgenoten aanstaande is, bestaat een interessante mogelijkheid om Erfbelasting en Inkomstenbelasting te besparen. Regelmatig worden de aandelen in de eigen BV op naam van de langstlevende gezet om de heffing van Inkomstenbelasting over de meerwaarde van de aandelen uit te stellen. De ander ontvangt compensatie in de vorm van een (onderbedelings-)vordering. Bij de finale verrekening is het uitgangspunt dat ieder voor de helft gerechtigd blijft tot het huwelijksvermogen, het blijft bij uitstel van Inkomstenbelasting.
Intussen heeft de Rechtbank Noord-Holland besloten dat uitstel van Erfbelasting ook mogelijk is. Wel is hier een andere techniek voor vereist. Door een breukdelengemeenschap aan te gaan is het mogelijk om bijvoorbeeld 90% van het huwelijksvermogen inclusief de aandelen in de eigen BV bij de langstlevende terecht te laten komen. De erfenis van de eerste blijft dan beperkt tot 10% van het huwelijksvermogen en dat heeft gevolgen voor de te betalen Erfbelasting: bij finale verrekening is Erfbelasting schuldig over de helft van het huwelijksvermogen, bij de breukdelengemeenschap is Erfbelasting schuldig over 10% van het huwelijksvermogen.
De Rechtbank Noord-Holland oordeelt dat de overgang naar de breukdelengemeenschap geen schenking is omdat bij het aangaan geen voltooide vermogensovergang bestaat. Ook het gegeven dat de langstlevende meer dan de helft van het gezamenlijke vermogen verkrijgt, is om dezelfde reden geen schenking. Dit betekent dat het aangaan van een breukdelengemeenschap een maatwerkoplossing biedt. Wanneer de langstlevende niet meer erft dan de vrijstelling van 671.910 euro (2021) en het resterend vermogen via de breukdelengemeenschap aan diegene toekomt, speelt belastingheffing maar een beperkte rol bij het overlijden van de eerste. Zeker wanneer ook de aandelen van de eigen BV via de breukdelengemeenschap bij de langstlevende terecht komen.
De breukdelengemeenschap is misschien ook heel goed bruikbaar bij samengestelde gezinnen: denkbaar is dat de echtgenoten de “erfenis” voor elkaar regelen in de huwelijkse voorwaarden en dat in het testament de regeling voor de eigen kinderen komt. Hiermee kan voor de langstlevende echtgenoot én voor de eigen kinderen een passende financiële regeling opgetuigd worden. Bijkomend voordeel is dat de stiefouder en de eigen kinderen financieel onafhankelijk van elkaar kunnen zijn na het overlijden van de erflater.
nan
Aan starters op de woningmarkt wordt vaak geadviseerd een annuïtaire of lineaire lening af te sluiten. Bij een dergelijke lening heeft de starter immers recht op hypotheekrenteaftrek. Het fiscale aspect van een financiering is echter niet het enige aspect dat van belang is voor een starter. Andere aspecten die van belang zijn, zo niet belangrijker, zijn de financiële aspecten van de lening en de leencapaciteit van de starter.
Een annuïtaire lening (of lineaire) zorgt ervoor (indien voldaan wordt aan de overige voorwaarden) dat bij starters de rente fiscaal aftrekbaar is van het inkomen. Dit resulteert in een belastingvoordeel. Door de dalende rente en/of de beperking van de aftrekbaarheid van de rente bij hoge inkomens wordt dit belastingvoordeel steeds kleiner en dus minder interessant.
Professionele geldverstrekkers mogen tot maximaal de helft van de marktwaarde een aflossingsvrije lening verstrekken. Het restant van de financiering moet in tenminste 30 jaren worden afgelost. Indien een starter ervoor kiest om 50% van de woning middels een aflossingsvrije lening te financieren, kwalificeert de aflossingsvrije lening niet als eigenwoningschuld. Dit betekent dat de rente niet aftrekbaar is en het belastingvoordeel vervalt. Gezien de lage rentestand doet het vervallen van de hypotheekrenteaftrek minder pijn. Wat is dan het voordeel van de aflossingsvrije lening? Op de lening hoeft (tot de einddatum) geen aflossing betaald te worden, maar enkel rente. Dit verlaagt de maandelijkse lasten van de starter. Lagere maandlasten kunnen ervoor zorgen dat de leencapaciteit voor de starter toeneemt. Wellicht is dat droomhuis dan toch binnen budget!
Uiteraard zijn er ook – de bekende – nadelen van een aflossingsvrij lening:
Start je op de woningmarkt? Maak dan een juiste overweging ten aanzien van je financieringen. Wellicht dat een aflossingsvrije lening uitkomst biedt, maar ben je bewust van de risico’s. Uiteraard zijn wij bereid je eigen specifieke situatie cijfermatig in kaart te brengen ten aanzien van de verschillende opties.
nan
Specifieke zorgkosten, zoals bijvoorbeeld kosten voor medicijnen en hulpmiddelen mogen onder voorwaarden in aftrek worden gebracht. De uitgaven moeten door u zijn verricht in verband met ziekte of invaliditeit voor genees- en heelkundige hulp. De uitgaven moeten uit eigen middelen zijn betaald. Is er voor de uitgave een tegemoetkoming ontvangen, dan worden de kosten van aftrek uitgesloten. Ook moeten de uitgaven het jaarlijkse eigen risico te boven gaan. De betaalde kosten mogen vervolgens in het jaar van de betaling in aftrek worden genomen.
Voor een aantal specifieke zorgkosten gelden extra voorwaarden. Zo geldt voor uitgaven voor genees- en heelkundige hulp dat het moet gaan om een behandeling door een arts, paramedicus op voorschrift en onder begeleiding van een arts of een paramedicus die aan bepaalde voorwaarden voldoet. De kosten die daarbij gemaakt worden voor het vervoer zijn aftrekbaar, mits het gaat om reizen naar een arts of voor een medische behandeling.
Aftrek van uitgaven voor hulpmiddelen is alleen mogelijk als deze direct samenhangen met ziekte of invaliditeit. Hulpmiddelen voor het gezichtsvermogen, zoals een bril, lenzen, of laseren, vallen hier niet onder.
Ga dus goed na of de kosten kwalificeren als specifieke zorgkosten. Een overzicht van deze zorgkosten vindt u hier.
Onder scholingsuitgaven wordt bijvoorbeeld verstaan: collegegeld, examengeld en verplichte leermiddelen (bijvoorbeeld verplichte boeken en software). Scholingsuitgaven zijn pas aftrekbaar indien de uitgaven meer bedragen dan € 250.
Net zoals bij de specifieke zorgkosten moeten ook de scholingsuitgaven op u drukken. Als u recht heeft op studiefinanciering (lening, beurs en/of recht op een OV-kaart) of een uitkering of verstrekking welke vergelijkbaar is met studiefinanciering, dan drukken de kosten niet op u en zijn deze kosten niet aftrekbaar.
Als ouders de studie van hun kind bekostigen, dan drukken de kosten niet op het kind. Dit is anders, als de ouders de studiekosten voorschieten. Er is dan een verplichting tot terugbetaling. De scholingsuitgaven zijn dan aftrekbaar bij het kind in het jaar waarin de ouders de scholingskosten voorschieten.
nan
© 2024 HLB Nannen | Cookie statement | Privacy statement | Algemene voorwaarden | KVK 01140751 | BTW NL0033 79 760 B01