Om voor deze award in aanmerking te komen heeft HLB International aangetoond winstgevende groeistrategieën te hebben behaald in de afgelopen 12 maanden. Belangrijke criteria zijn o.a. in de branche een erkend en gerenommeerd merk zijn en uitblinken op een aantal belangrijke strategische en operationele gebieden.
Met de kracht van ruim 38.000 professionals in 157 landen combineert HLB lokale expertise en wereldwijde capaciteit. De meer dan 1030 HLB kantoren zijn lokaal gevestigd én zijn nauw verbonden met professionals van over de hele wereld.
Deze award wordt wereldwijd in de branche als een belangrijke onderscheiding beschouwd.
Wij feliciteren HLB International met deze belangrijke onderscheiding!
Deze prijs is een weerspiegeling van al het harde werken en de toewijding van onze HLB collega's over de hele wereld. Together we make it happen!
Heeft u gebruik gemaakt van de regeling dan ontvangt u een brief van de Belastingdienst met daarin het terug te betalen bedrag en de maandelijkse (minimale) aflossing.
Tip: Denkt u eraan dat over het terug te betalen bedrag invorderingsrente is verschuldigd? De rente bedraagt momenteel 1% en loopt stapsgewijs op tot 4% per 1 januari 2024.
Indien u extra wilt aflossen, blijft de betalingsregeling qua bedrag gelijk; de looptijd wordt wel korter. Indien u na een extra aflossing de maandtermijnen wilt verlagen, dient daarvoor een verzoek bij de Belastingdienst ingediend te worden.
Voorwaarden om gebruik te maken van de betalingsregeling zijn dat tijdens de regeling nieuwe fiscale verplichtingen worden nagekomen. Dat wil zeggen dat aangiften tijdig worden ingediend en betalingen tijdig worden nagekomen.
Voor levensvatbare ondernemingen die in oktober 2022 nog niet in staat zijn de belastingschuld in 60 maanden af te lossen kan overleg met de Belastingdienst worden gezocht voor maatwerk. Hierbij wordt een oplossing gezocht om later te starten met aflossen en toch de volledige belastingschuld voor 1 oktober 2027 af te lossen.
Op verzoek van de Tweede Kamer heeft de staatssecretaris van Financiën onlangs enkele versoepelingen op de terugbetaling van deze schulden voorgesteld:
Tip: Wilt u gebruik maken van de versoepeling dan dient daartoe een schriftelijk verzoek te worden ingediend en de aflossingsproblemen worden gemotiveerd.
Vooralsnog gaat het om voorgenomen versoepelingen. Of en hoe deze er exact uit komen te zien is op dit moment nog niet bekend.
Daarnaast wordt gesproken over een nog verdere versoepeling die terugbetaling in zeven jaren mogelijk maakt (voor 1 oktober 2029). De Tweede Kamer heeft via de motie Aartsen het kabinet verzocht om extra uitstel tot zeven jaren mogelijk te maken voor ondernemers waarvoor terugbetaling in vijf jaren niet mogelijk is. In deze situatie zou dan een lichte toets plaats moeten vinden voor de levensvatbaarheid van de onderneming en worden extra voorwaarden gesteld. In hoeverre het kabinet akkoord gaat met de versoepeling of met een soortgelijk voorstel komt is nu nog niet bekend.
Heeft u vragen over de terugbetaling van coronabelastingschulden of wilt u weten wat de status van de aangekondigde versoepelingen is, laat u ons dat dan tijdig weten?
nan
Meer recent heeft Minister Kaag van Financiën antwoord gegeven op vragen uit de Tweede Kamer over de huidige stand van zaken van het UBO-register. Daarnaast heeft zij het parlement geïnformeerd over een mogelijke aanscherping van het UBO-begrip.
In EU-verband wordt momenteel onderhandeld over een nieuw pakket aan antiwitwasregelgeving. Onderdeel van dit pakket is een verdere aanscherping en uitwerking van het UBO-begrip. Wat betreft de verdere aanscherping zijn er geluiden dat de relevante percentages voor het kwalificeren als UBO worden verlaagd van (meer dan) 25 naar 5. Als e.e.a. doorgang vindt, zal dit leiden tot (nog) meer administratieve lasten bij zowel de betrokken rechtspersonen en personenvennootschappen als Wwft-instellingen.
In de praktijk wordt het UBO-begrip in bepaalde gevallen verschillend uitgelegd, wat de kwaliteit van het UBO-register en de toegevoegde waarde van de terugmeldplicht voor Wwft-instellingen (en bevoegde autoriteiten) niet bevordert.
Een voorbeeld van een onvoldoende duidelijk UBO-begrip zien we bij de veel voorkomende certificering van aandelen, waarbij de aandelen worden gehouden door een stichting administratiekantoor (STAK). De vraag die hierbij opkomt, is of de bestuurder van de STAK UBO is van de BV, waarvan de aandelen door de STAK worden gehouden. Een gedeelte van de praktijk beantwoordt deze vraag bevestigend en een ander deel ontkennend.
Het naar onze mening juiste antwoord is dat in het algemeen te gelden heeft dat de bestuurder van de STAK geen UBO van de “onderliggende” BV is. Niet de bestuurder heeft de zeggenschap over de BV maar de STAK die als stichting de aandeelhouder is van de BV. De STAK houdt daarenboven de aandelen slechts ten titel van beheer van de certificaathouders en dus in het belang van deze certificaathouders.
Een ander onderwerp waarop de minister ingaat is de vraag of een Wwft-instelling bij het aangaan van een klantrelatie moet beschikken over een uittreksel uit het UBO-register alsmede moet vaststellen of de UBO’s in het UBO-register zijn ingeschreven (art. 4 lid 2 Wwft).
Het antwoord hierop is (2 keer) “ja”.
Een het enigszins ontluisterende (maar niet onverwachte) antwoord op de belangrijkste vraag: is het UBO-register een effectief wapen tegen witwassen?
Hiervoor is deze wetgeving met allerlei administratieve verplichtingen voor vele partijen immers opgetuigd. “De tijd zal het leren”, volgens de minister. Tot op heden hebben de bevoegde autoriteiten slechts zo’n 1.000 uittreksels geraadpleegd. Bevoegde autoriteiten en opsporingsdiensten halen hun informatie liever uit andere, beschikbare, meer uitgebreide informatieproducten.
Desalniettemin ziet het er niet naar uit dat Nederland op de rem gaat staan t.a.v. een eventuele verdere aanscherping van het UBO-begrip. En zo houden we elkaar lekker bezig.
nan
De eigenwoningvrijstelling van € 106.671 (2022) zal vanaf 2023 worden verlaagd tot €27.231. In 2022 kunt u dus nog maximaal €106.671 belastingvrij schenken. Aan uw kind, uw kleinkind of aan anderen. De begiftigde of diens partner moet op het moment van schenken tussen de 18 en 40 jaar oud zijn.
De schenking moet worden gebruikt voor de aankoop van een eigen woning, voor het aflossen van een eigenwoninglening en/of voor de verbouwing van een eigen woning. Wij maken u erop attent dat een beroep op de eigenwoningvrijstelling in principe alleen mogelijk is als u in het verleden niet eerder gebruik heeft gemaakt van een eenmalig verhoogde schenkingsvrijstelling.
Bovendien moet u voor 1 maart 2023 aangifte Schenkbelasting doen waarin u kenbaar maakt dat u de eigenwoningvrijstelling in 2022 benut heeft.
De schenking moet gebruikt worden voor de hiervoor genoemde bestedingsdoelen. Dit betekent echter niet dat de schenking ook al in 2022 besteed moet worden voor de aankoop van een woning of de aflossing van een eigenwoninglening. Op basis van de huidige wettelijke regeling geldt dat een eigenwoningschenking die in 2022 wordt overgemaakt uiterlijk op 31 december 2024 moet zijn besteed. Blijkt op 31 december 2024 dat dat niet het geval is, dan kunt u regelen dat de schenking herroepen wordt, terugbetaald moet worden of wordt omgezet in een lening.
Het is nog even afwachten of de huidige bestedingstermijn onverkort van toepassing blijft. Dat is tot op heden nog niet met volledige zekerheid te zeggen. Prinsjesdag 2022 zal hierover meer duidelijkheid moeten bieden.
Ouders schenken alvast € 106.671 in 2022.
De zoon besteedt de schenking voor 31 december 2024
De ouders geven aan hun zoon de jubelton op 1 december 2022. De ouders maken in december 2022 een bedrag over van € 106.671 (2022). Hun zoon heeft op dat moment nog geen eigenwoning of eigenwoninglening. In oktober 2024 koopt de zoon een eigenwoning. Hij gebruikt het bedrag dat hij in december 2022 geschonken heeft gekregen voor de aankoop van zijn eigenwoning in oktober 2024. Conclusie: Deze schenking voldoet eind 2024 aan de voorwaarden zodat de vrijstelling van toepassing is.
Ouders schenken alvast € 106.671 in 2022.
Het lukt de zoon niet om een eigen woning te vinden voor 31 december 2024
De ouders geven aan hun zoon de jubelton op 1 december 2022. Hun zoon heeft op dat moment nog geen eigenwoning of eigenwoninglening. Het lukt de zoon niet om voor 31 december 2024 een eigenwoning te vinden. Er wordt niet voldaan aan de bestedingseis. De geclaimde schenkingsvrijstelling vervalt en de zoon is alsnog schenkbelasting verschuldigd over € 106.671.
Gelukkig was er in de schenkingsovereenkomst geregeld dat de schenking ontbonden zou worden als de zoon niet (bijtijds) zou voldoen aan de bestedingsreis. Het bedrag moet door de zoon terugbetaald worden, dan wel het geschonken bedrag wordt omgezet in een lening van zoon aan zijn ouders. De zoon is bovendien verplicht melding te maken vanwege het niet voldoen aan de bestedingseis aan de inspecteur van de Belastingdienst (voor 31 mei in het 3e jaar na de schenking, dus voor 31 mei 2025).
De eigenwoningvrijstelling mocht bij schenkingen tot en met 31 december 2021 gespreid uitbetaald worden over 3 jaren. Tot kort geleden was onduidelijk of de jubelton dus tot en met 2024 in 3-jaarlijkse porties uitbetaald mocht worden. Inmiddels heeft Staatssecretaris Van Rij voorgesteld om de spreidingsmogelijkheid te beperken tot twee jaar voor schenkingen die in 2022 zijn gedaan. Als gevolg hiervan kan het bij een schenking in 2022 onbenut gebleven deel van de vrijstelling van € 106.671 alleen nog worden benut voor een schenking in 2023, maar niet meer voor een schenking in 2024. Voor schenkingen in 2023 zal de spreidingsmogelijkheid geheel vervallen.
De ouders willen € 106.671 schenken. Zij hebben echter niet het gehele bedrag in 2022 beschikbaar. De ouders willen het bedrag gespreid betalen in 3-jaarlijkse termijnen.
De ouders willen het te schenken bedrag in 3 jaar gespreid gaan uitbetalen. In 2022 circa € 35.000, in 2023 nogmaals € 35.000 en voor de laatste keer € 35.000 in 2024 .
Op basis van het voorstel van de Staatssecretaris is de gespreide uitbetaling van de schenking alleen nog maar mogelijk in 2022 en 2023. In dit voorbeeld zal dit ervoor zorgen dat de geschonken € 35.000 in 2024 belast wordt met Schenkbelasting.
nan
In de nieuwsbrief van mei van dit jaar is toegelicht hoe het kantoor is gestart in 1942 door E. Nannen sr., de vader van Bert Nannen (één van de twee huidige vennoten van HLB Nannen) in Emmen.
In de jaren tachtig groeide het kantoor flink en werd in Emmen een nieuw pand betrokken aan de Van Schaickweg en in Groningen werd een accountantskantoor overgenomen. Het kantoor in Leek/Roden werd samengevoegd met het kantoor in Groningen en is nu te vinden aan de Paterswoldseweg.
In de loop van de jaren is het klantenbestand uitgebreid en wordt voor zeer diverse bedrijven, van klein tot groot, in het MKB gewerkt. Veelal zijn dit C. (Chris) Nannen RA en J. (Joop) Nannen AA/FB mooie familiebedrijven. Bedrijven waar we naast de rapportages aan tafel zitten om te sparren met de ondernemer over zijn bedrijf, maar ook over zijn privé-situatie.
Onder leiding van C. (Chris) Nannen RA en J. (Joop) Nannen AA/FB is einde jaren tachtig aansluiting gezocht bij het internationale HLB Netwerk. Dit betekende een flinke impuls. Door de samenwerking met de vijf aangesloten HLB kantoren binnen Nederland kon op meerdere gebieden de kwaliteit worden geborgd en verhoogd. Maar: met behoud van de voordelen van een kleiner kantoor.
Klanten konden nu ook internationaal worden begeleid als er activiteiten over de grens werden gestart. Met een gerust hart kon en kan een klant naar een HLB kantoor in het buitenland worden doorverwezen omdat dat kantoor aan dezelfde strenge kwaliteitseisen moet voldoen als de kantoren in Nederland. En hierdoor konden steeds meer klanten uit het buitenland met activiteiten in Nederland tot de klantenkring worden gerekend.
Al jaren wordt hierdoor ook gewerkt voor onderdelen van grotere in het buitenland gevestigde internationale concerns. Er wordt in dat geval ook gerapporteerd in het Engels en Duits. Dit is alleen mogelijk doordat ook de medewerkers mee zijn gegroeid en steeds weer goede mensen met verschillende achtergrond en ervaring het team kwamen versterken. Nieuwe ervaren medewerkers komen opvallend vaak van big four kantoren.
In de jaren 2003 - 2005 hebben C (Chris) Nannen RA en J. (Joop) Nannen AA/FB geleidelijk hun deel van het bedrijf overgedragen aan een viertal medewerkers. Hiervan zijn twee vervolgens een andere kant opgegaan en zijn de huidige twee partners, Johan Bodde AA en mr. E. (Bert) Nannen, nog steeds vol energie dagelijks met een geweldig team werkzaam binnen het bedrijf.
In de volgende nieuwsbrief wordt dit uiteraard weer vervolgd….
nan
Het gaat bij deze verkiezing uitdrukkelijk om de onderneming en niet om de ondernemer. Het is zeker niet eenvoudig om tot een keuze te komen, want er zijn werkelijk prachtige bedrijven in de provincie Drenthe, die vaak onder de radar acteren.
Uit de eerste aanmeldingen (dit jaar iets meer dan 100 stuks) blijven uiteindelijk drie finalisten over. In dit geval:
Deze drie bedrijven worden uitgebreid aan de tand gevoeld en beoordeeld op het gebied van strategie, product-markt combinatie, HR beleid, duurzaamheid, aandacht voor MVO etc.
Dit jaar kunnen de bedrijven gelukkig weer door de jury bezocht worden. Dat zal in september gaan gebeuren. De afgelopen twee jaar was dit vanwege de Corona pandemie helaas anders. De ervaring is dat de ondernemers tijdens het bezoek hun uiterste best doen om het de jury zo lastig mogelijk te maken. Zal dit jaar niet anders zijn…
De rol van HLB Nannen is naast het leveren van een jurylid en sponsoring, ook te kijken naar de financiële positie van de bedrijven. Hierbij wordt Bert bijgestaan door Dennis Akkerman.
Op 6 oktober 2022 vindt de finale plaats in het Atlas Theater in Emmen en wordt bekendgemaakt wie zich een jaar lang de Drentse onderneming van het jaar mag noemen. De finale is altijd een leuke avond, dus zorg dat je er bij bent…
nan
De vorige verhoging (van € 0,18 naar € 0,19 per kilometer) dateert alweer uit het jaar 2006.
Als de plannen van het kabinet doorgaan dan mogen werkgevers vanaf 1 januari 2023 € 0,21 per kilometer belastingvrij uitbetalen. In 2024 stijgt dit bedrag vermoedelijk naar € 0,23. Met Prinsjesdag wordt duidelijk of de verhoging echt doorgaat. Vervolgens is de vraag of werknemers daadwerkelijk aanspraak kunnen maken op de hogere vergoeding en of de werkgevers geconfronteerd gaan worden met extra kosten.
In beginsel valt de kilometervergoeding onder de werkkostenregeling. Over alle vergoedingen en verstrekkingen is de werkgever een eindheffing verschuldigd van 80%. De grondslag van de belaste vergoedingen en verstrekkingen wordt echter verminderd met:
Er geldt een gerichte vrijstelling voor de vergoeding van kosten inzake het woon-werkverkeer en de zakelijke kilometers. Momenteel is deze vergoeding dus beperkt tot € 0,19 per kilometer. De vergoeding is ook bedoeld voor het vergoeden van met het vervoer samenhangende kosten, zoals parkeerkosten.
Indien de werkgever een extra vergoeding wenst te geven, dan kan daarvoor gebruik worden gemaakt van de vrije ruimte. Is de vrije ruimte volledig benut? Dan zal de werkgever een eindheffing van 80% verschuldigd zijn over de extra vergoeding (of de extra vergoeding is belast loon voor de werknemer).
Vanuit praktisch oogpunt kan een vaste vergoeding worden gegeven aan werknemers die vaak dezelfde reiskosten maken voor woon-werk verkeer. Hiervoor zijn nadere regels vastgesteld door de Belastingdienst.
De werkelijke vergoeding per gereden kilometer kan enorm verschillen.
In de cao-gehandicaptenzorg wordt bijvoorbeeld gesproken over een bedrag van € 0,08 netto per kilometer voor woon-werkverkeer. Voor ambulante medewerkers geldt in sommige cao’s juist een hogere bruto- of nettovergoeding, in de gehandicaptenzorg bijvoorbeeld € 0,29 bruto voor dienstreizen. Ook zijn er cao’s waar een beperking is aangebracht in het aantal woon-werk kilometers waarover de vergoeding wordt berekend (bijvoorbeeld 30 kilometer voor een enkele reis in de cao-gehandicaptenzorg).
De brandstofkosten zijn de laatste maanden aanzienlijk gestegen. Uit onderzoek blijkt dat ruim de helft van de werkgevers de mobiliteitsregeling al heeft aangepast of overweegt om deze binnenkort aan te passen. Ook blijkt dat twee op de drie werkgevers bereid zijn om een hogere vergoeding te betalen indien de fiscale regels dit mogelijk maken.
In de meeste cao’s en arbeidsovereenkomsten wordt voor de reiskostenvergoeding een vast bedrag genoemd (bijvoorbeeld € 0,19 per kilometer). Een aanpassing van de fiscale wetgeving leidt dan niet automatisch tot een aanpassing van de arbeidsvoorwaarden. Of de vergoeding voor een werknemer in 2023 en/of 2024 daadwerkelijk omhooggaat, hangt af van onderhandelingen tussen werkgevers en (de vertegenwoordigers van) de werknemers. Gezien de krapte op de arbeidsmarkt, de ruimere fiscale mogelijkheden en de gestegen brandstofprijzen lijkt het erop dat de werknemers een goede uitgangspositie hebben tijdens deze onderhandelingen.
Aangezien sprake is van een stapsgewijze verhoging in 2023 en 2024 ligt het voor de hand om bij onderhandelingen direct afspraken te maken voor beide jaren. Uiteraard onder het voorbehoud dat de onbelaste vergoeding daadwerkelijk wordt verhoogd door het kabinet.
Een aantal mogelijke uitkomsten van de onderhandelingen:
Het bedrag dat de werknemer kan uitruilen is het verschil tussen de betaalde netto reiskostenvergoeding (stel € 0,19) en de fiscaal toegestane onbelaste reiskostenvergoeding (stel € 0,21). De kosten voor de werkgever zullen in dit geval niet toenemen (wellicht zelfs iets afnemen). Het nettoloon van de werknemer zal stijgen, maar niet met € 0,02 per kilometer, omdat per saldo alleen de bespaarde loonheffing additioneel wordt uitbetaald aan de werknemer. Let wel, een eventuele wijziging van het brutoloon kan invloed hebben op de hoogte van toekomstige uitkeringen (WW en WIA), pensioenopbouw en toeslagen.
nan
Als gevolg van de Europese Richtlijn transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden (Richtlijn (EU) 2019/1152) worden per 1 augustus 2022 nieuwe wettelijke bepalingen van kracht.
In het huidige artikel 7:611a BW is de scholingsplicht voor werkgevers vastgelegd. Deze scholingsplicht is tweeledig:
Door de implementatie van de richtlijn zal het huidige artikel worden uitgebreid. Volgens het wetsvoorstel moet alle verplichte scholing kosteloos worden aangeboden.
Van ‘verplichte scholing’ is sprake als de verplichting voortvloeit uit toepasselijk Unierecht, toepasselijk nationaal recht, een collectieve arbeidsovereenkomst of een regeling door of namens een daartoe bevoegd bestuursorgaan. Hierbij kan bijvoorbeeld gedacht worden aan opleidingen op het gebied van veiligheid en arbeidsvoorwaarden, bijvoorbeeld het bijhouden van de vakbekwaamheid. Waar sprake is van verplichte opleidingen op basis van een collectieve arbeidsovereenkomst, zal dit in de desbetreffende collectieve arbeidsovereenkomst vermeld moeten worden.
Onder ‘verplichte scholing’ wordt niet verstaan beroepsopleidingen of opleidingen die werknemers verplicht moeten volgen voor het verkrijgen, behouden of vernieuwen van een beroepskwalificatie, zolang de werkgever niet verplicht is deze aan te bieden op grond van het Unierecht, nationaal recht of collectieve arbeidsovereenkomst. Volgens de wetgever gaat het hier om de zogenoemde gereglementeerde beroepen die zijn vastgelegd in de bijlage bij de ´Regeling vaststelling lijst gereglementeerde beroepen´, waar onder meer de beroepen verpleegkundige en fysiotherapeut zijn opgenomen.
Als de scholing kwalificeert als ‘verplicht’, dan schrijft het wetsvoorstel voor dat de werkgever alle kosten moet vergoeden die de werknemer maakt in verband met het volgen van de scholing. Het gaat hierbij niet alleen om de kosten van de opleiding zelf, maar bijvoorbeeld ook om reiskosten, examengelden, boeken en ander studiemateriaal. Indien een huidige cao-bepaling hier ten nadele van de werknemer van afwijkt, dan geldt dat de werkgever per 1 augustus 2022 geen beroep meer kan doen op deze cao-bepaling.
Naast het kosteloos aanbieden van de verplichte scholing, schrijft het wetsvoorstel voor dat de verplichte scholing als arbeidstijd moet worden beschouwd en de werknemer daarvoor moet worden gecompenseerd. Verder moet de verplichte scholing – als dat mogelijk is – worden aangeboden onder werktijd.
Voor aanvang van een opleiding komen werkgever en werknemer veelal een studiekostenbeding overeen, waarin wordt afgesproken dat de werknemer (een deel van) de kosten van een opleiding terugbetaalt indien de werknemer zijn baan opzegt binnen een bepaalde periode na de opleiding. Voor zover het gaat om verplichte scholing brengt het wetsvoorstel wijzigingen met zich mee voor deze (rechtsgeldig overeengekomen) studiekostenbedingen. Een studiekostenbeding met betrekking tot verplichte scholing zal namelijk per 1 augustus 2022 direct nietig zijn, wat betekent dat het beding niet geldt en de werkgever daar geen beroep op kan doen. Dit geldt zowel voor bestaande overeenkomsten als voor overeenkomsten die worden gesloten na inwerkingtreding van de wet.
Voor studiekostenbedingen die niet zien op verplichte scholing kent het wetsvoorstel geen wijzigingen. Deze zijn dus ook na 1 augustus 2022 rechtens afdwingbaar, mits zij voldoen aan de juridische vereisten die daar voor gelden.
Om in uw opleidingsbeleid goed voorbereid te zijn op de nieuwe wettelijke regels, kun u de volgende punten nalopen:
nan
De subsidie praktijkleren is bedoeld als tegemoetkoming in de kosten die u maakt voor het begeleiden van leerlingen, deelnemers of studenten. De subsidie bedraagt maximaal € 2.700 per leerling. Daarnaast is de subsidie praktijkleren voor dit studiejaar uitgebreid met een aanvullende subsidie voor MBO BBL-leerplekken voor conjunctuurgevoelige sectoren en de sectoren landbouw, horeca en recreatie. Daarnaast is er ook extra subsidie voor een duale hbo-leerplek in de sectoren techniek (inclusief ICT) en gezondheidszorg beschikbaar. Deze extra subsidie loopt automatisch mee in uw reguliere aanvraag van de subsidie.
Om in aanmerking te komen voor de subsidie Praktijkleren moet u in ieder geval:
Ook moet het buitenschools praktijkgedeelte bij uw bedrijf 610 uren omvatten en moet de onderwijsinstelling 200 uren aan begeleide onderwijsuren aanbieden. Daarnaast is het van belang de overige administratie rondom de begeleiding op orde te hebben. Het is belangrijk om een aanwezigheidsregistratie van de deelnemer bij de beroepspraktijkvorming bij te houden, zodat uit deze administratie blijkt dat de begeleiding heeft plaatsgevonden.
Wilt u weten of u in aanmerking komt voor de subsidie? Wilt u meer informatie over de subsidie? Of wilt u dat wij voor u de subsidieaanvraag verzorgen? Neem dan vrijblijvend contact op.
nan
Stel: u bent eigenaar van een fietsenwinkel en wil graag uw steentje bijdragen aan een beter milieu. U bent dan ook begonnen met het verkopen van elektrische fietsen, waarbij kopers van een fiets in de eerste twee jaar 50% korting krijgen op de jaarlijks benodigde onderhoudsbeurt van de fiets.
Of, u heeft een installatiebedrijf gespecialiseerd in het verkopen en installeren van zonnepanelen. Als service van de zaak kunnen klanten tevens voor een periode van 5 jaar een onderhoudscontract van de zonnepanelen (schoonmaak en klein onderhoud) bij u afsluiten.
In bovenstaande situaties, maar ook in veel andere situaties, veranderen er komend jaar (mogelijk) een aantal zaken in de manier waarop de omzet uit deze activiteiten in de jaarrekening verantwoord moet worden.
Reeds in 2018 zijn een aantal wijzigingen doorgevoerd in de internationale verslaggevingsregels, beter bekend als IFRS. De internationale wijzigingen klinken misschien nog als een ver-van-mijn-bed-show, maar ook de Nederlandse regelgeving (beter bekend als de RJ) wordt voor verslagjaren die beginnen op of na 1 januari 2022 op een aantal punten gewijzigd. Dit betreft wijzigingen in de vereisten rondom Opbrengstverantwoording (RJ 270) en Onderhanden projecten (RJ 221).
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ), het orgaan dat in Nederland verantwoordelijk is voor implementatie van de verslaggevingsregels, heeft besloten dat volledige overname van de internationale voorschriften niet wenselijk is. In plaats daarvan heeft de RJ besloten tot het doorvoeren van specifieke wijzigingen in de reeds bestaande richtlijnen. Tevens zijn de standaarden aangevuld met nadere uitleg en voorbeelden.
Rechtspersonen die BW2 Titel 9 toepassen krijgen te maken met wijziging van de wijze waarop opbrengsten in de jaarrekening worden verantwoord. De Raad voor de Jaarverslaggeving heeft in RJ 270 nadere voorschriften opgenomen over de wijze waarop opbrengsten moeten worden verantwoord. Het basisbeginsel blijft hierbij dat de overdracht van economische risico’s en voordelen (“risk and reward”) tot het verantwoorden van opbrengsten leidt. Nieuw is dat de opbrengsten verwerkt dienen te worden per prestatieverplichting en op basis van de transactieprijs.
Daarnaast is een in de praktijk veel toegepaste presentatiewijze van onderhanden projecten (presenteren in één gesaldeerde post op de balans) vanaf verslagjaar 2022 niet meer toegestaan.
Bovenstaande wijzigingen gelden voor jaarrekeningen van rechtspersonen met groottecriteria micro, klein, middelgroot en groot. Verder zijn, zoals benoemd, de wijzigingen van toepassing vanaf verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2022.
Een belangrijke wijziging in de verslaggevingsregels is het feit dat een rechtspersoon opbrengsten vanaf verslagjaar 2022 dient te verwerken per afzonderlijke prestatieverplichting. Een prestatieverplichting betreft een toezegging in een overeenkomst tot levering van:
of
Prestatieverplichtingen moeten afzonderlijk worden onderscheiden indien:
en
Vanaf verslagjaar 2022 dient bij omzetverantwoording derhalve te worden nagegaan of sprake is van een afzonderlijke prestatieverplichtingen, die op haar beurt afzonderlijk moeten worden verwerkt. Voorbeelden van bovenstaande die de RJ nader heeft beschreven zijn bijvoorbeeld opties van afnemers op bijkomende goederen of diensten, een verstrekte garantie waarvoor de afnemer een dienst ontvangt of een financiering die is verstrekt aan of is verkregen van de afnemer.
De omvang van een opbrengst werd tot op heden omschreven als de reële waarde van de tegenprestatie. In de aangepaste verslaggevingsregels wijzigt dit naar het bedrag waarop de rechtspersoon verwacht recht te hebben in ruil voor het overdragen van toegezegde goederen of diensten, aangeduid als de transactieprijs.
In geval sprake is van meerdere prestatieverplichtingen in een overeenkomst, dient de totale transactieprijs aan de prestatieverplichtingen toe te worden gerekend naar rato van de waarde van de prestatieverplichtingen.
Ook indien in de verkoop variabele vergoedingen, financieringscomponenten of vergoedingen aan afnemers van goederen en diensten worden overeengekomen, dient geanalyseerd te worden of de opbrengstverantwoording hiervan anders moet zijn dan in het verleden het geval was.
Naast de wijzigingen in RJ 270 heeft de RJ een wijziging doorgevoerd met betrekking tot de post “Onderhanden projecten”. Deze wijziging ziet toe op de presentatie van onderhanden projecten in zowel de balans als de winst-en-verliesrekening.
De mogelijkheid om onderhanden projecten in de balans als één gesaldeerde post te presenteren is vanaf verslagjaar 2022 niet meer toegestaan. Projecten met een debetstand moeten worden verwerkt als een actief en projecten met een creditstand als een verplichting. Het balanstotaal van de onderneming kan derhalve toenemen als gevolg van deze wijziging; mogelijk heeft dit ook impact op de toepassing van de groottecriteria.
Projectopbrengsten moeten vanaf verslagjaar 2022 in de winst-en-verliesrekening als netto-omzet worden gepresenteerd, de optie om deze als “Wijziging in onderhanden projecten” te presenteren vervalt. Deze wijziging heeft geen effect op de toepassing van de omvangscriteria.
De overgang per 1 januari 2022 is een stelselwijziging, die in beginsel retrospectief moet worden verwerkt (inclusief aanpassing van de vergelijkende cijfers). Om de overgang te vereenvoudigen geeft de RJ echter de volgende keuzemogelijkheden:
De wijze waarop de overgang wordt verwerkt moet eveneens worden toegelicht in de jaarrekening.
Wij kunnen ons voorstellen dat deze wijzigingen vragen bij u oproepen. Wij helpen u dan ook graag om de mogelijke gevolgen voor de jaarrekening van uw onderneming in kaart te brengen.
nan
© 2024 HLB Nannen | Cookie statement | Privacy statement | Algemene voorwaarden | KVK 01140751 | BTW NL0033 79 760 B01