HLB logo
Contact
Generic selectors
Exact matches only
Search in title
Search in content
Post Type Selectors

Voorwaarden voor aanhorigheid

Bedrijfspand

Volgens een arrest uit 1993 van de Hoge Raad dient een garage als een aanhorigheid aangemerkt te worden als deze hoort bij de woning, in gebruik is bij de woning en dienstbaar is aan de woning. Wanneer een garage bij een woning hoort, is door de Hoge Raad aangegeven in een arrest uit 1980.

Behorend bij de woning?

Of een garage bij een woning hoort, is volgens dit arrest afhankelijk van diverse factoren, zoals de afstand van de garage tot de woning, de bouwkundige situatie en de bereikbaarheid vanuit het woonhuis of de tuin van het woonhuis. Voor wat betreft de bouwkundige situatie kan met name een rol spelen of de garage met de woning in een bouwblok of in hetzelfde wooncomplex is gelegen.

Aanhorigheid of niet?

In een zaak die speelde voor rechtbank Zeeland-West-Brabant ging het om de vraag of de twee garages die een belastingplichtige bezat, als aanhorigheid bij zijn woning konden worden aangemerkt en dus moesten worden belast in box 1. De beide garages lagen op 75 meter loopafstand van de woning en uit een luchtfoto bleek dat ze ook op een ander perceel dan de woning lagen.

Rechtbank: geen aanhorigheid

De rechtbank vond dat er op grond van bovengenoemde omstandigheden geen sprake was van een aanhorigheid. Bovendien kon de eigenaar van de woning en de garages niet aannemelijk maken dat de garages in gebruik waren bij de woning en hieraan dienstbaar waren. De rechtbank was dan ook van mening dat de garages terecht als vermogen in box 3 belast waren, zoals eerder was opgelegd door de inspecteur.

Tegenbewijsregeling box 3

Belastingdienst

Vorig jaar oordeelde de Hoge Raad dat u in box 3 het – door de Hoge Raad gedefinieerde – werkelijke rendement in aanmerking mag nemen als dit lager is dan het wettelijk vastgestelde rendement. De Hoge Raad gaf aanwijzingen hoe dit werkelijke rendement berekend moet worden. De tegenbewijsregeling box 3 is gebaseerd op de aanwijzingen van de Hoge Raad. Een belastingplichtige met een werkelijk rendement dat lager is dan het wettelijk vastgestelde rendement kan mogelijk een beroep doen op deze tegenbewijsregeling.

Let op! Om een beroep te doen op de tegenbewijsregeling, moet u verplicht gebruikmaken van het formulier Opgaaf Werkelijk Rendement (OWR).

Werkelijke rendement

Voor een beroep op de tegenbewijsregeling moet u dus uw werkelijke rendement berekenen. In dit verband is aan de Belastingdienst gevraagd op welke wijze het werkelijke rendement van bezittingen en schulden van een minderjarige kind aan de ouder(s) moet worden toegerekend,  als dat kind in de loop van het kalenderjaar meerderjarig wordt.

Toerekening box 3 kind aan ouder

Het wettelijk vastgestelde rendement is gebaseerd op de rendementsgrondslag aan het begin van een kalenderjaar. De rendementsgrondslag van een minderjarig kind wordt toegerekend aan de ouder(s) die het gezag uitoefent/uitoefenen. Dit betekent dat als een kind op 1 januari nog minderjarig is, zijn rendementsgrondslag wordt toegerekend aan de ouder(s). Het is daarbij niet relevant of dat kind al dan niet meerderjarig wordt in het kalenderjaar.

Toerekening werkelijke rendement kind aan ouder

Het meerderjarig worden van een kind in het kalenderjaar is echter wel relevant voor de berekening van het werkelijke rendement in het kader van de tegenbewijsregeling. Voor de toerekening van het werkelijke rendement is namelijk niet de peildatum van 1 januari van belang. Het gaat om het werkelijke rendement gedurende het hele kalenderjaar, inclusief rendement van bezittingen en schulden die op de peildatum van 1 januari nog niet in het bezit van het kind waren.

Wordt het kind in de loop van het kalenderjaar meerderjarig, dan wordt alleen het werkelijke rendement van het kind tot aan de verjaardag van het kind toegerekend aan de ouder(s).

Let op! Het werkelijke rendement vanaf de verjaardag van het kind tot en met 31 december wordt aan niemand toegerekend, ook niet aan het kind. Het kind was immers op peildatum (1 januari) nog minderjarig en zal daarom in dat jaar nog geen box 3-aanslag opgelegd krijgen. Dat dit zo werkt is door de Belastingdienst ook bevestigd.

Meer informatie

Heeft u vragen over de toerekening van het werkelijke rendement van uw kind of een andere vraag over de tegenbewijsregeling box 3, neem dan contact op met een van onze adviseurs.

Werkplek

Appels

Als u uw personeel op de werkplek trakteert, hoeft uw personeel hierover geen belasting te betalen. De werkplek is een ruim begrip, want alle ruimtes waarvoor u als werkgever volgens de Arbowet verantwoordelijk bent, vallen eronder. Een ijsje of colaatje in bijvoorbeeld uw kantine of op kantoor is dus onbelast.

Betaal zelf

Betaalt uw personeel de verfrissing zelf en vergoedt u de kosten, dan is de vrijstelling niet van toepassing. Zorg er dus voor dat u de factuur zelf betaalt om belastingheffing te voorkomen. 

Werkkostenregeling

U kunt er ook voor kiezen een fris extraatje onder te brengen in de werkkostenregeling, WKR. Bijvoorbeeld als u na het werk met uw personeel iets gaat drinken op een terrasje in de buurt. Houd er dan rekening mee dat u met al uw personeelsvoorzieningen in het jaar binnen de vrije ruimte blijft. Schiet u hier overheen, dan betaalt u als werkgever namelijk 80% belasting over het meerdere. Een ander aandachtspunt is de gebruikelijkheid. Geeft u meer dan € 2.400 aan een werknemer per jaar aan zaken of vergoedingen in de vrije ruimte? Dan zult u, voor het gedeelte boven de € 2.400 aannemelijk moeten maken dat deze zaken of vergoedingen gebruikelijk zijn. Lukt dat niet, dan mag u de WKR niet toepassen.

Voorbeeld
Uw loonsom is € 600.000. Uw vrije ruimte bedraagt dan € 400.000 x 2% + € 200.000 x 1,18%, ofwel € 8.000 + € 2.360 = € 10.360. U heeft dit bedrag dit jaar al besteed aan vergoedingen en verstrekkingen. Stel dat u met uw personeel buiten de deur iets gaat drinken voor in totaal € 450 en u brengt dit onder in de WKR. U betaalt dan € 450 x 80% = € 360 belasting via de eindheffing.

Aftrekbaar van de winst

De kosten van verfrissingen voor uw personeel zijn aftrekbaar van de winst als ze belast zijn en deels aftrekbaar als ze onbelast zijn. Deze kosten worden dan namelijk aangemerkt als ‘gemengde kosten’ en dus is vanwege het privévoordeel een deel niet aftrekbaar. Betaalt u over uw winst inkomstenbelasting, dan is 20% van de kosten niet aftrekbaar. Umag er ook voor kiezen om een vast bedrag van € 5.700 niet af te trekken. 

Een rekensom leert dat dit alleen voordelig is als uw totale gemengde kosten in 2025 meer dan € 28.500 bedragen. Betaalt u vennootschapsbelasting, dan is 26,5% van de kosten niet aftrekbaar. Ook nu mag u ervoor kiezen een vast bedrag aan kosten niet in aftrek te brengen. Dit bedrag is € 5.700 of 0,4% van uw loonsom als dit meer is.

9% btw-tarief

Invalide

Het 9% btw-tarief is van toepassing op de levering van hulpmiddelen zoals opgenomen in Tabel 1, post a.34 van de Wet OB. In deze post zijn invalidewagentjes, invalidekrukken, sta-op stoelen en hoog-laag bedden opgenomen. Deze hulpmiddelen mogen dan ook geleverd worden tegen 9% btw.

Toiletlift

Een toiletlift helpt iemand met verminderde spiercapaciteit bij het gaan zitten en weer opstaan van een toilet. De Belastingdienst is van mening dat het 9% btw-tarief niet van toepassing is op de levering van een toiletlift, omdat deze niet is opgenomen in de hiervoor benoemde post a.34.

Toiletlift niet gelijk aan sta-op stoel

De Belastingdienst vindt een toiletlift ook niet vergelijkbaar met een sta-op stoel omdat een toiletlift niet de functie van een stoel heeft. Het maakt daarbij naar de mening van de Belastingdienst niet uit dat een toiletlift een vergelijkbaar sta-op mechanisme heeft als een sta-op stoel en ook een hulpmiddel is voor mensen die niet zelfstandig kunnen opstaan.
Een toiletlift is ook niet vergelijkbaar met een invalidewagentje, invalidekrukken of een hoog-laag bed, aldus de Belastingdienst.

Daarom is post a.34 niet van toepassing. Omdat een toiletlift ook niet vergelijkbaar is met enig ander product of hulpmiddel uit een ander post van Tabel I is het 9% btw-tarief niet van toepassing.

Een of wee auto’s ter beschikking

Auto

Het uitgangspunt is dat de bijtelling per auto van de zaak berekend wordt als er privé meer dan 500 km per kalenderjaar mee wordt gereden. Beschikt de werknemer dus gedurende het jaar over een auto van de zaak én tijdens de vakantie over een andere auto van de zaak, dan wordt voor beide auto’s een bijtelling berekend gedurende de periode dat de beide auto’s ter beschikking staan. 

Voorbeeld 
De werknemer beschikt het hele jaar over een auto met een cataloguswaarde van € 25.000 en een bijtelling van 17%. In de maand juli beschikt hij over een auto met een cataloguswaarde van € 40.000 en een bijtelling van 22%. De bijtelling bedraagt € 25.000 x 17% + 1/12 x € 40.000 x 22% = € 4.250 + € 733 = € 4.983.

Alleen een zakelijke auto voor vakantie?

Beschikt de werknemer normaal gesproken niet over een auto van de zaak, maar wel tijdens de vakantie, dan krijgt hij alleen voor deze periode de bijtelling. In bovenstaand Voorbeeld is de bijtelling dan € 733.

Auto van de zaak ingeleverd tijdens vakantie?

Levert de werknemer gedurende een vakantie de reguliere auto van de zaak in, zodat deze hem niet meer ter beschikking staat? Dan wordt de bijtelling voor deze auto met die periode verminderd. 

Let op! Beschikt een werknemer over een auto van de zaak waar geen bijtelling voor geldt en krijgt deze werknemer tijdens de vakantie een vervangende auto, dan krijgt hij voor beide auto’s wél bijtelling als hij met deze auto’s samen, dus inclusief de vervangende auto voor de vakantie, meer dan 500 km privé rijdt per jaar. In deze situatie wordt het een dure hobby, en dit is dan ook niet te adviseren.

Lijfrentes

Sparen

Personen die onvoldoende of geen pensioen opbouwen, kunnen via de aanschaf van een lijfrente zelf zorgen voor extra inkomen op hun oude dag. Lijfrentepremies zijn in beginsel aftrekbaar, maar slechts tot het bedrag dat in relatie staat tot het huidige inkomen. 

Jaarruimte

Het bedrag aan lijfrentepremie dat u jaarlijks mag aftrekken, is afhankelijk van verschillende factoren. Met name uw inkomen is van belang en dus kunt u via de tool diverse inkomensbronnen opvoeren, zoals winst, uitkeringen en eventuele alimentatie inkomsten. Daarnaast is van belang of u het voorafgaande jaar al pensioen heeft opgebouwd. Ook dit kunt u via de tool  aangeven.

Reserveringsruimte

Via de tool  kan ook inzichtelijk worden gemaakt welke bedragen aan lijfrentes u de afgelopen tien jaar af had mogen trekken. Is niet het volledige bedrag aan de aankoop van lijfrentes besteed, dan kan deze ruimte, de zogenaamde reserveringsruimte, alsnog aan de aankoop van een aftrekbare lijfrente worden besteed. 

Gegevens nodig

De tool is eenvoudig in het gebruik, maar u dient uiteraard wel over de juiste inkomens- en pensioengegevens te beschikken. Uw inkomensgegevens kunt u afleiden uit uw aangiftes van de voorgaande jaren. Uw pensioenaangroei wordt jaarlijks verstrekt door uw pensioenfonds of -verzekeraar.

Tip! Heeft u vragen over de juiste inkomensgegevens? Neem dan even contact met uw adviseur, deze kan even met u meekijken en indien gewenst verder helpen.

Let op! Voor de omvang van de pensioenaangroei in 2024 gaat de tool uit van de  pensioenregeling zoals die op 30 juni 2023 al bestond en die na 2023 niet is aangepast aan de fiscale kaders van de Wet toekomst pensioenen. De aangroei voor een pensioenregeling tot de wet toekomst pensioenen en nadat deze is aangepast, verschillen. Beoordeel de pensioenregeling dus zorgvuldig.

Aftrekbare kosten

Kantoor

Tot de aftrekbare kosten behoren onder meer de kosten van de urn of kist, rouwkaarten, grafrechten, de grafsteen en het plaatsen ervan. Maar ook bijvoorbeeld de huur van de aula waar men van de overledene afscheid neemt plus de afsluitende koffietafel, behoren tot de aftrekbare kosten. 

Let op!De aftrek is beperkt tot de normale kosten van een uitvaart en mogen dus niet bovenmatig zijn.

Niet aftrekbaar

De Belastingdienst heeft ook een opsomming gegeven van niet aftrekbare kosten. In de praktijk blijken namelijk regelmatig kosten in aftrek te worden gebracht, die volgens de wet niet aftrekbaar zijn. Gedacht moet worden aan de kosten van het laten overkomen van familie voor de begrafenis en aan de notariskosten voor de afwikkeling van de erfenis.

Verzekering

Is de overledene verzekert voor de uitvaartkosten, dan moet u de uitkering van de verzekeraar in mindering brengen op de kosten. Wordt meer uitbetaald dan de daadwerkelijke kosten, dan moet het meerdere worden aangegeven in de aangifte erfbelasting.

Overzicht op site

Het overzicht van aftrekbare en niet-aftrekbare kosten treft u aan op de website van de Belastingdienst.

Let op! Bovengenoemde kosten zijn alleen aftrekbaar voor de erfbelasting en dus niet voor de inkomstenbelasting.

Scholieren- en studentenregeling voor de loonheffing

Horeca

Over het loon van vakantiekrachten moet u loonbelasting en premies inhouden. Het meest eenvoudige voor de scholier of student is als u als werkgever voor deze groep gebruikmaakt van de scholieren- en studentenregeling

U mag dan voor de loonheffing uitgaan van een kwartaal, in plaats van het werkelijke tijdvak. Daardoor hoeft u waarschijnlijk geen of weinig loonheffing in te houden en hoeft de vakantiekracht dus niet tot volgend jaar te wachten om zijn ingehouden belasting terug te krijgen. Ook gebruikt u met deze regeling het kwartaalmaximum voor de berekening van de premies werknemersverzekeringen.

Let op! Als u als werkgever de studenten- en scholierenregeling wilt toepassen, dan moet de student of scholier dit formulier invullen.

En anders …

Kunt u geen gebruikmaken van de speciale regeling, dan moet u op de reguliere wijze loonheffing inhouden en premies volksverzekeringen afdragen op het loon van de vakantiekracht. De vakantiekracht kan de loonheffing mogelijk terugvragen door na afloop van het jaar aangifte Inkomstenbelasting te doen. Dit kan via de app van de Belastingdienst of op de website via Mijn Belastingdienst. De meeste gegevens zijn ook voor jongeren al ingevuld en hoeven alleen nog maar gecontroleerd te worden. Klopt er iets niet, dan kan de vakantiekracht dit wijzigen via de site, want via de app is dit niet mogelijk.

Bruto=netto?

Omdat iedereen ook recht heeft op de algemene heffingskorting en als je werkt, ook op de arbeidskorting, valt het bedrag aan loonbelasting vaak mee. Sterker nog, vakantiekrachten die de rest van het jaar geen inkomen hebben, hoeven per saldo waarschijnlijk helemaal geen loonheffing te betalen.

Ontbrekende delen

Medisch

Voor het Hof werd duidelijk dat van belang is of een bepaald voetbed al dan niet dient ter complementering en ondersteuning van ontbrekende delen van de voet. De ontbrekende delen moeten bovendien betrekking hebben op uitwendige delen van de voet. Alleen als dit het geval is, is het lage btw-tarief van 9% van toepassing, anders het hoge tarief van 21%.

Wat is een orthopedisch voetbed?

Een orthopedisch voetbed is een medisch hulpmiddel dat de voet in de juiste stand zet en houdt. De stand van de voet wordt erdoor gecorrigeerd en gestabiliseerd om functieverlies van de voet tegen te gaan. Het complementeert de voet niet en is dan ook duidelijk iets anders dan een prothese.

Hoog tarief orthopedische voetbedden

Aangezien orthopedische voetbedden geen betrekking hebben op voeten waarvan bepaalde delen ontbreken, zoals één of meer tenen, is hierop het hoge btw-tarief van toepassing. Het Hof acht het onderscheidende criterium ook voldoende objectief, duidelijk en nauwkeurig en dus geschikt om onderscheid te kunnen maken in toepassing van het hoge of lage btw-tarief.

Vergelijking met korset gaat mank

Het feit dat op orthopedische maatkorsetten wel het lage btw-tarief van toepassing is, maakt het bovenstaande niet anders. Deze hulpmiddelen hebben namelijk een andere functie en het toepassen van een verschillend btw-tarief brengt de fiscale neutraliteit dus ook niet in gevaar. Het Hof stelde de inspecteur dan ook in het gelijk, op orthopedische voetbedden is het hoge btw-tarief van 21% van toepassing.

Geen bijtelling toegepast

Auto

In een  zaak bij het gerechtshof Amsterdam handelde het om een werkgever die over de periode 2012 tot en met 2014 verschillende auto’s aan diverse werknemers ter beschikking had gesteld. De werkgever had met de bijtelling geen rekening gehouden. Na een boekenonderzoek resulteerde dit in naheffingsaanslagen van in totaal ruim € 63.000. Nadat het hiertegen ingediende bezwaar was afgewezen, belandde de zaak eerst voor de rechtbank en daarna voor het gerechtshof.

Gebruik meerdere werknemers

De werkgever was van mening dat de bijtelling niet van toepassing was, omdat de auto’s niet aan de werknemers ter beschikking waren gesteld. De auto’s werden namelijk afwisselend gebruikt door meerdere werknemers. Het gerechtshof ging hier, net als de rechtbank, niet in mee omdat de werknemers wel de feitelijke beschikkingsmacht over de auto’s hadden en deze niet uitsluitend bestuurden voor de uitvoering van specifiek zakelijke opdrachten. Het gebruik van de auto’s door meerdere werknemers betekende dus niet dat voor de auto’s geen bijtelling zou gelden.

Geen privé gebruik

De werkgever was van mening dat hij de bekende bijtelling desondanks in deze zaak terecht niet had toegepast. Er was naar zijn mening niet meer dan 500 kilometer privé gereden, aangezien de ter beschikking gestelde auto’s niet privé gebruikt mochten worden. Dit zou moeten blijken uit de rittenregistraties, maar die ontbraken aangezien ze door een werknemer waren ontvreemd. Overtreding van het verbod op privégebruik kon verder leiden tot een boete of zelfs ontslag. De werkgever stelde zelf dat hij toezicht hield op het verbod op privégebruik, maar had daarvan geen vastlegging. Daarnaast waren de werknemers niet verzekerd voor privégebruik. Bovendien werden de auto’s afwissend door verschillende werknemers gebruikt en werden de sleutels bij verlof ingeleverd bij de werkgever.

Bewijslast

Volgens het gerechtshof was een en ander onvoldoende om de bijtelling achterwege te kunnen laten. De bewijslast hiervan ligt immers bij de werkgever. Dat de rittenregistraties waren gestolen deed hier niet aan af, aangezien het de verantwoordelijkheid van de belastingplichtige is in een dergelijke situatie voor een kopie te zorgen.

Als het niet lukt om met een rittenregistratie bewijs te leveren dat niet meer dan 500 kilometer privé gereden is, mag dat bewijs ook op andere wijze worden geleverd. Ook in dat bewijs slaagde de werkgever niet. Alleen het verbod op privégebruik van de auto was onvoldoende bewijs, omdat het gaat om het daadwerkelijke gebruik van de auto. Dat kon de rechter echter onvoldoende vaststellen.  omdat controle op het privé gebruik ontbrak. Het gebrek aan controle werd ook nog eens bevestigd door het feit dat het gebruik van de auto’s niet werd gecontroleerd via GPS-tracking, wat bij andere auto’s wel gebeurde. Ook de sociale controle door andere werknemers was onvoldoende bewijs.

Tip! U kunt desgewenst met de Belastingdienst afspraken maken over het achterwege laten van de bijtelling als werknemers een ter beschikking gestelde auto niet privé mogen gebruiken. Neem daarvoor contact op met de Belastingdienst (Team Auto/PGA (Postbus 9001, 6800 DB Arnhem).

Heeft u zich al ingeschreven voor onze nieuwsbrief?
Inschrijven →

© 2024 HLB Nannen | Cookie statement | Privacy statement | Algemene voorwaarden | KVK 01140751 | BTW NL0033 79 760 B01

linkedin facebook pinterest youtube rss twitter instagram facebook-blank rss-blank linkedin-blank pinterest youtube twitter instagram